Naam: |
Druppelschildpad |
Grootte: |
Maximaal
13 centimeter |
Verspreidingsgebied: |
Zuid-oost
Maine en Maryland |
Leefomgeving: |
Goed
begroeide poelen en meren; maar ook moerassen, moerassige weiden en
kleine bosriviertjes |
Gedrag:
|
Overdag
actief |
Eten: |
Vlees,
vis, waterplanten en vruchten |
Winterslaap: |
Alleen
exemplaren in hoger gelegen gebieden |
Kenmerken: |
Het
gladde, enigszins gewelfde rugpantser (niet gekield of gezaagd) is
zwart, met op elk schild twee of meer ronde gele stippen. Naarmate
de dieren ouder worden, kunnen de stippen verdwijnen. Sommige oude
dieren hebben helemaal geen stippen meer. De onderkant van de randschilden
is geel en kan bij jonge dieren een patroon van zwarte vlekken vertonen,
de brug heeft duidelijk zichtbare lange zwarte vlekken. Het geel-oranje
gekleurde buikpantser heeft lange zwarte vlekken aan de zijkanten.
Bij oudere dieren is het buikpantser soms helemaal zwart. Kop en hals
en vaak ook de poten zijn zwartachtig met gele stippen.
Mannetjes hebben een geelbruine of zwarte kin en bruine ogen. Vrouwtjes
hebben een geel-oranje kin en oranje ogen. |
Temperatuur: |
Tussen
20 en 28 graden |
Bijzonderheden: |
Deze
soort kan zowel op het land als in het water paren.
Deze schildpad komt veel op het land en zont graag.
Het dier verlangt een zachte ondergrond.
Ze hebben een zeer rustig karakter.
± 30% landdeel / 70% waterdeel (met een opdroogplek d.m.v steen
of stuk hout). |